Programma's

Onderwijs

Talentontwikkeling en achterstandsbestrijding

1 op de 5 peuters loopt een ontwikkelingsrisico

Sinds 2014 wordt op het consultatiebureau gekeken of kinderen een taal- en/of ontwikkelingsrisico lopen. Zo'n risico kan in kenmerken van de ouders liggen (bijv. een laag opleidingsniveau of psychische problemen) maar ook in het kind zelf (bijv. omdat de spraakontwikkeling achterblijft). Is dat het geval dan krijgt zo'n kind een indicatie voor- of vroegschoolse-educatie (VVE). Hij/zij komt in aanmerking voor een gesubsidieerde plaats op een peutergroep. Bovendien kunnen kinderen met een indicatie de peutergroep een extra dagdeel bezoeken. Alle peutergroepen in Nijmegen bieden een speciaal VVE-programma aan. Ook sommige kinderdagverblijven hebben zo'n programma.

Het aandeel van alle 2-3 jarigen dat van de GGD een VVE-indicatie heeft gekregen is tussen 2017 en 2021 gestegen van 18 naar 20%.


Figuur: Aandeel peuters met VVE-indicatie naar leeftijd, 2017-2021. Bron: registratie GGD.

Het aandeel peuters met een VVE-indicatie toe naarmate het kind iets ouder wordt.
Soms kan pas op iets oudere leeftijd vastgesteld worden dat er sprake is van een ontwikkelingsrisico. Ook kan het gebeuren dat een kind een afspraak op het consultatiebureau mist en daardoor pas wat later een indicatie krijgt.
Bij de 3-jarigen heeft 23% van de peuters een VVE-indicatie. In absolute cijfers hebben we het dan over zo’n 350-400 kinderen per geboortejaar.

Het aandeel peuters dat een VVE-indicatie heeft loopt sterk uiteen tussen de Nijmeegse wijken:

  • In Nijmegen-Oost, -Midden en –Noord wonen relatief erg weinig peuters met een indicatie.
  • In Dukenburg zijn de aandelen geïndiceerde kinderen het hoogst, tot rond 50%.
  • Ook in Nijmegen-Zuid, Nije Veld, Nieuw-West en Lindenholt zijn de aandelen peuters met een indicatie relatief hoog.


Figuur: % peuters met een VVE-indicatie, feb 2021, bron: GGD.

In 2018 is de gemeente Nijmegen gestart met een systeem om subsidie voor peuters met een VVE-indicatie te verstrekken (Peutermonitor). Dit systeem brengt ook in beeld hoeveel van de geïndiceerde peuters ook  gebruik maken van een VVE-aanbod. Dat blijkt bij 85 tot 90% van de geïndiceerde peuters (2020) het geval te zijn. Als er (nog) geen gebruik gemaakt wordt van een VVE-aanbod kan dat verschillende redenen hebben. Zo zijn er jonge kinderen die pas kort een indicatie hebben en nog in de aanmeldfase zitten of kunnen ouders gekozen hebben voor opvang bij gastouders.

Vanaf schooljaar 2019/2020 nieuwe achterstandsindicator in het basisonderwijs

Met ingang van het schooljaar 2019/2020 hanteert het Ministerie van Onderwijs een nieuwe achterstandsindicator. In de oude gewichtenregeling bepaalden de scholen per kind of er sprake was van risico op onderwijsachterstand aan de hand van een regel waarin het opleidingsniveau van de ouders heel belangrijk was.
In de nieuwe achterstandsindicator bepaalt het CBS per kind en school in welke mate er sprake is van risico op onderwijsachterstand. Het CBS baseert zich daarbij op  het opleidingsniveau van de ouders, het herkomstland van de moeder, de verblijfsduur van de moeder in Nederland en deelname aan de schuldsanering.

Volgens de nieuwe achterstandsindicator is het aandeel kinderen met een achterstandsrisico in Nijmegen gemiddeld: in Nijmegen hoort 15% van de basisscholieren tot de 15% van de Nederlandse basisscholieren met het hoogste risico op onderwijsachterstand. Het aandeel in de overige kennissteden varieert, er is geen sprake van een patroon.

figuur: aandeel BO-leerlingen dat hoort tot 15% Nederlandse leerlingen met hoogste kans op onderwijsachterstand, bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum oktober 2017

Binnen Nijmegen gekeken zijn de sterkste concentraties van kinderen met een hoog risico op onderwijsachterstanden in Nije Veld, Hatert, Neerbosch-Oost en Meijhorst.


figuur: Concentratie leerlingen met risico op onderwijsachterstand, bron: dashboard onderwijskansen CBS, peildatum oktober 2017

De 11 Nijmeegse basisscholen die tot de 15% van de Nederlandse basisscholen horen de meeste leerlingen met risico op onderwijsachterstanden zijn over het algemeen te vinden bij deze concentraties.


Figuur: Nijmeegse scholen naar schoolweging, valt de score in de landelijk 15% met zwaarste of lichtste populatie of in het middensegment. Bron: CBS schoolweging 2019/2020

Sterke samenhang tussen schoolweging en schooladvies leerlingen

Met de nieuwe achterstandsindicator wordt door het CBS per school een schoolweging berekend. Bij deze maat wordt zowel naar het aantal leerlingen met een achterstandsrisico gekeken als naar de zwaarte van dat risico gekeken.
De schoolweging ligt tussen de 20 (geen leerlingen met een achterstandsrisico) en 40 (veel leerlingen met een achterstandsrisico)

In de figuur is te zien dat op de Nijmeegse scholen die een hoge schoolweging hebben (meer dan 35) meestal minder dan een kwart van de leerlingen een schooladvies op minstens havo-niveau krijgt. Op scholen met een lage schoolweging (onder 25) is het aandeel advies op minstens havo-niveau veel hoger, vaak tussen de 60 en 80%.

Figuur: Iedere stip staat voor een Nijmeegse basisschool en laat zien wat voor die school de schoolweging is en % in groep 8 dat advies op minstens havo-niveau krijgt, schooljaar 2019/20. bron: DUO.

Wanneer het schooladvies aansluit bij het niveau van het kind is iedere verwijzing, of die nu naar vmbo of vwo is, goed. Passend bij de capaciteiten van het kind, en aansluitend bij de maatschappelijke behoefte aan een beroepsbevolking met verschillende vaardigheden en van verschillend opleidingsniveau.
Het is wel onwenselijk als kinderen met lageropgeleide ouders "ondergeadviseerd" worden. Er zijn aanwijzingen dat dat in Nederland aan de orde is  (CBS 2018).

Om dit risico te verkleinen wordt, naast het schooladvies van de leerkracht, ook een eindtoets bij de leerlingen van groep 8 afgenomen, om een beeld te krijgen van het niveau. Als je advies en toetsresultaat (schooljaar 18/19) vergelijkt dan zie je het volgende:

  • een minderheid van de kinderen haalt een toetsresultaat dat aansluit bij het schooladvies (in Nijmegen 30%, landelijk een kwart)
  • landelijk zijn er meer kinderen die op de toets hoger scoren dan past bij hun schooladvies. In Nijmegen zijn er juist meer kinderen die lager scoren dan past bij hun advies
  • Bij de kinderen die hoger scoren dan hun advies leidt dat maar in een minderheid tot aanpassing van het advies.


Figuur: relatie toetsresultaat en schooladvies, in Nijmegen en Nederland, bron: DUO, schooljaar 18/19

Gemiddeld in Nijmegen scoort dus 30% van de kinderen hoger dan past bij hun advies en wordt bij 7% van de kinderen het advies bijgesteld op basis van de toetsuitkomsten.
In het schooljaar 19/20 is de eindtoets geannuleerd, vanwege de coronacrisis. Een bijstelling omhoog op basis van de toets is in dit schooljaar onmogelijk.
De adviezen van de school zijn voor Nijmegen, en ook voor heel Nederland, duidelijk lager dan in het jaar daarvoor:


Figuur: Schooladvies Nijmegen en Nederland, bron: Duo, Leerlingen BO naar schooladvies

Voorbijlopers in het basisonderwijs

Bij het kiezen van een basisschool spelen veel overwegingen een rol: past het concept bij ouders en kind, is de school in de buurt, heeft de school een goede naam? In het Nijmeegse onderwijsbeleid is het het streven kinderen zoveel mogelijk in de eigen buurt naar school te laten gaan. Daarom is een van de belangrijkste plaatsingscriteria bij Schoolwijzer (het systeem van centrale aanmelding bij het basisonderwijs) het gegeven of een school al dan niet een "buurtschool" is.
Om te volgen of kinderen een school in hun woonomgeving bezoeken kunnen we onder andere kijken naar het aandeel "voorbijlopers" onder de basisschoolkinderen. Met "voorbijloper" bedoelen we kinderen die naar een basisschool gaan die minstens 300 meter verder van hun woning ligt dan de dichtstbijzijnde school.
Ruim 60% van de Nijmeegse basisscholieren is geen voorbijloper, bezoekt een school die dicht bij huis is, de rest, een derde, is wel voorbijloper. Het aandeel voorbijlopers is sinds 2014/2015 met 5% toegenomen.

Figuur: % basisscholieren per schooljaar dat een school bezoekt meer dan 300 meter verder van hun huis verwijderd dan de dichtstbijzijnde school of een school buiten Nijmegen, bron: bewerking bestanden leerplicht

Als je naar de afzonderlijke Nijmeegse scholen kijkt en de mate waarin voorbijlopen daar voorkomt zie je veel verscheidenheid. In onderstaande figuur staat voor iedere Nijmeegse basisschool een rondje, dat aangeeft hoeveel van de kinderen in de buurt deze school voorbijlopen, maar ook hoeveel kinderen andere scholen voorbijlopen om deze school te bezoeken. Dat geeft een heel verspreid patroon:

Figuur: Nijmeegse basisscholen en de mate waarin zijn voorbijgelopen worden/voorbijlopers trekken, bruine streep is Nijmeegse gemiddelde schooljaar 20/21, bron: bewerking bestanden leerplicht.

Globaal gesproken zijn er 4 verschillende combinaties

  • A: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief veel leerlingen van verder weg trekken, populaire scholen
  • B: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die tegelijkertijd relatief veel leerlingen van verder weg trekken. Hierbij gaat het vooral om scholen met een uitgesproken profiel
  • C: scholen waar meer dan gemiddeld kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, en die ook relatief weinig kinderen van verder weg trekken, weinig populaire scholen.
  • D: scholen waar weinig kinderen uit de buurt aan voorbijlopen, maar die relatief weinig kinderen van verder weg trekken, echte buurtscholen.

Basisscholieren via Schoolwijzer geplaatst op basisschool

Kinderen die in Nijmegen naar het basisonderwijs gaan worden bestaat een centrale aanmelding,  Schoolwijzer, van de samenwerkende Nijmeegse schoolbesturen. Ouders geven op naar welke school/scholen hun voorkeur uitgaat en in een grote plaatsingsronde  in maart voorafgaand aan het schooljaar worden de nieuwe leerlingen "geplaatst" op de basisscholen. Als er voor een school meer belangstelling is dan er plaatsen beschikbaar zijn wordt volgens de volgende spelregels verdeeld: eerst kinderen die een broertje of zusje op de school hebben, dan kinderen voor wie de school een buurtschool is en dan de rest. Zo nodig wordt er binnen een groep geloot.
Bij de plaatsingsronde van maart 2020, voor het schooljaar 2020/2021, kon 93% van de aangemelde kleuters op hun eerste voorkeurschool geplaatst worden. Scholen met overvraag zijn te verdelen in een paar groepen:

  • In Nijmegen-Noord (Lent en Ressen) stijgt het aantal kinderen dat naar de basisschool gaat sterk. Dat levert voor het Talent, de Uitdaging en Geldershof meer vraag op dan er ruimte is op school. Bij de Verbinding en de Verwondering was in de maartronde nog mogelijkheid de elders niet meer te plaatsen kinderen op te vangen. Bij de Oversteek, in Oosterhout waar steeds minder basisschoolkinderen wonen, was ook plaats over.
  • Voor scholen met een uitgesproken profiel, waarmee ze kinderen uit de hele stad bedienen, (Hidaya,  Meander) was meer belangstelling dan plaats
  • Tenslotte zijn er een paar al lang populaire scholen die niet alle belangstellenden kunnen plaatsen: Hazesprong, Montessori Nijmegen.

Op grond van de spelregels vallen kinderen die niet in Nijmegen wonen als eerste af. Het percentage onder Nijmeegse kinderen dat niet naar de eerste voorkeur gaat is daarom lager (5%) dan onder de hele groep aangemelde kinderen (7%).

In tweede en latere plaatsingsrondes is het aandeel kinderen dat niet naar de eerste voorkeurschool gaat vanzelfsprekend hoger. Kinderen die in de eerste ronde niet op de voorkeursschool geplaatst zijn wagen een nieuwe poging voor de school die in principe al vol zit. Ook voor ouders en kinderen die om welke reden de eerste ronde gemist hebben geldt dat de meest gevraagde scholen waarschijnlijk geen plaatsingsmogelijkheid meer hebben.

Bij de plaatsingsronde van maart 2019, voor het schooljaar 2019/2020, was het aandeel dat niet naar de eerste voorkeurschool kon groter: 10%.

Thuiszitters en verzuim

Ieder kind onder de 16, of onder de 18, wanneer hij/zij nog  geen startkwalificatie heeft, hoort naar school te gaan. Toch is dat niet altijd het geval:

  • Sommige kinderen zijn wel ingeschreven op een school, maar gaan niet. Dit heet relatief verzuim.
  • Sommige kinderen staan niet ingeschreven op een school. Dit heet absoluut verzuim.
  • Wanneer relatief verzuim meer dan 4 weken voortduurt of bij absoluut verzuim spreken we van thuiszitters (landelijke definitie).
  • Speciaal in Nijmegen wordt daarnaast ook nog een "preventieve" definitie van thuiszitters gehanteerd voor leerlingen die nu wel naar school gaan, maar van wie op korte termijn verzuim/thuiszitten verwacht wordt.


Figuur: Relatie en verschillen tussen absoluut en relatief verzuim en thuiszitten.

Hoewel deze begrippen helder lijken, is het toch moeilijk hier consequent samengestelde cijfers voor te presenteren:

  • Kijk je hoeveel verzuim/thuiszitten er op een bepaald moment is of hoeveel kinderen er in een bepaalde periode hebben thuisgezeten?
  • Speciaal voor absoluut verzuim geldt het probleem dat veel van het absoluut verzuim dat in september gesignaleerd wordt administratief van aard is: pas op 1 oktober hoeven scholen hun administratie op orde te hebben en is zeker dat late inschrijvingen ook verwerkt zijn. Registreer je als bureau Leerplicht dan wel of niet gevallen van absoluut verzuim in september?
  • Bij absoluut verzuim speelt ook de omvang van de instroom van jonge asielzoekers naar Nijmegen een rol. Bij deze groep is vaak sprake van absoluut verzuim: (nog) niet ingeschreven staan bij een school
  • Ook in cijfers van relatief verzuim kunnen administratieve effecten optreden. Een daling kan het gevolg zijn van een slechtere registratie, een stijging van een strengere controle.

Daarom is het raadzaam voorzichtig te zijn met vergelijkingen tussen steden en door de tijd.

Cijfers over relatief verzuim zijn het meest eenduidig: jaarlijks zijn er bij bureau Leerplicht zo’n 800 tot 1000 meldingen van relatief verzuim. Uitgedrukt als percentage van het aantal leerplichtigen is dat rond 4%.

In het schooljaar 2019/2020 zijn er 93 thuiszittende leerlingen geweest (bron: jaarverslag Bureau Leerplicht). De laatste jaren ligt dit cijfer steeds iets boven de 100. De daling in het schooljaar 2019/2020 heeft te maken met de sluiting van de scholen in maart, i.v.m. het coronavirus. Na de schoolsluiting konden er geen nieuwe gevallen van "thuiszitten" worden gemeld of geregistreerd, omdat immers toen alle leerlingen thuis zaten.
 Voor ruim de helft betreft het aantal thuiszitters leerlingen die wel ingeschreven staan op een school, maar meer dan 4 weken "thuiszitten".

Voor 76 Nijmeegse leerlingen is een traject gestart in het kader van de preventieve aanpak thuiszitten.

Flinke daling in VSV-cijfers

Wanneer een leerling (tot 23 jaar) stopt met school zonder dat hij of zij een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt heeft (d.w.z. minimaal een opleiding havo/vwo of mbo2-niveau) is er sprake van "Voortijdig School Verlaten".
De (voorlopige) cijfers over de laatste schooljaren laten een relatief gunstige ontwikkeling voor Nijmegen zien.

  • Gedurende het schooljaar 18/19 en 19/20 (voorlopige cijfers) verlieten resp. 250 en 225 scholieren die in Nijmegen wonen, voortijdig het onderwijs. Daarmee is het VSV-percentage gedaald tot 2,1%
  • Maar in Nederland als geheel ligt het VSV-% nog steeds veel lager dan in Nijmegen
  • Ook in de andere kennissteden ligt het VSV-percentage  een stuk boven het landelijk gemiddelde. Over het algemeen ligt in Nijmegen het VSV-percentage lager dan in deze vergelijkbare steden.
  • De meeste VSV-ers zijn te vinden in het MBO. In het voortgezet onderwijs is de uitval beperkt.
  • Door verschillen in de manier waarop de VSV-cijfers berekend zijn zijn de uitkomsten van jaar tot jaar niet voor 100% vergelijkbaar.

Figuur: Percentage nieuwe VSV-ers, wonend in Nijmegen, kennissteden en Nederland. Bron: Onderwijs in Cijfers en VSV-cijferportal.

Wat gebeurt er verder met de jongeren die uit het onderwijs stappen?
In oktober 2018 hebben we dan onderzocht. Toen woonden er in totaal in Nijmegen bijna 1.000 jongeren (tot 23) die geen startkwalificatie hadden. Zij zijn een van de voorgaande studiejaren gestopt met onderwijs en niet meer opnieuw gestart met een opleiding.
In 2015 waren er nog ongeveer 1300 van zulke "oud-VSV-ers".

Figuur: Inkomensbron jongeren zonder startkwalificatie, oktober 2015 en oktober 2018. Bron: DUO en Inlichtingenbureau.

Meer de helft van deze jongeren is aan het werk, deels gecombineerd net een uitkering. Ongeveer 20% heeft een uitkering. En ook van 20% van deze jongeren zijn nergens gegevens aangetroffen: zij krijgen noch inkomen uit werk, noch uit uitkering.
In vergelijking tot 2015 zijn er in 2018 vooral veel minder jongeren die een Wajong uitkering hebben, wat ook niet verwonderlijk is gezien de veranderingen in de toelating tot deze regeling.

Concentratie en samenhang van kwetsbare groepen

Voor verschillende kwetsbaarheids- en achterstandsindicatoren is eenzelfde spreidingsbeeld over de stad te zien:

  • wijken in Nijmegen-Oost, Heijendaal, Hazenkamp, St. Anna, Brakkenstein, Hees, Weezenhof en Nijmegen-Noord scoren (erg) gunstig.
  • daartegenover zijn de uitslagen in Dukenburg, Hatert, Heseveld, Neerbosch-Oost en Lindenholt vaak ongunstig.


Figuur: Aandelen peuters met VVE-indicatie (GGD februari 2021) en VO-leerlingen in 3e leerjaar dat naar havo/VWO gaat (leerplicht 19/20 en 2021)

Dat is te zien op bovenstaande kaartjes die in beeld brengen hoe het in de verschillende wijken staat met aandelen peuters met een VVE-indicatie en met het aandeel VO-scholieren dat haar havo/VWO gaat. Ook andere indicatoren (concentratiegebieden leerlingen met achterstandsrisico, aandeel leerlingen met contact met Leerplicht, etc.) geven een vergelijkbare verdeling.

De slechte scores zijn uitingen van de minder gunstige sociaaleconomische positie van de inwoners van deze wijken. De samenhang is soms nog sterker: het kan om dezelfde huishoudens gaan, die in verschillende indicatoren naar voren komen.
Deze stapeling spreekt ook uit het Sociaal Statistisch Bestand Nijmegen waarin per huishouden het voorkomen in regelingen op gebied van jeugd, werk, inkomen en zorg is geïnventariseerd. Daarbij gaat het niet om exact dezelfde regelingen als hierboven genoemd, en ook niet alle regelingen zijn onderwijsgerelateerd (ook bijvoorbeeld het gebruik van gemeentelijke jeugdzorg is opgenomen). Het laat echter wel zien dat in huishoudens waarin sprake is van gebruik van jeugdregelingen veel meer dan gemiddeld ook van regelingen rond inkomen, zorg of werk gebruik wordt gemaakt.

 

1-ouder gezin

2-ouder gezin

in jeugd-regelingen

niet in jeugdreg.

totaal

in jeugd- regelingen

niet in jeugdreg.

totaal

27%

73%

5800

17%

82%

16000

waarvan

waarvan

waarvan

waarvan

waarvan

waarvan

in inkomensregeling

55%

34%

40%

15%

7%

9%

in zorgregeling

49%

16%

25%

33%

6%

11%

in werkregeling

11%

7%

8%

6%

3%

4%

5 of meer regelingen

40%

8%

16%

10%

3%

3%

 
Figuur: Stapeling voorzieningengebruik door huishoudens in jeugdregelingen. Bron: SSB2020.

Gemiddeld heeft 3% (2-oudergezinnen) tot 16% (1-oudergezinnen) van de gezinshuishoudens in Nijmegen 5 of meer klantrelaties met de 18 regelingen die in het SSB2020 zijn opgenomen. Van de huishoudens die voorkomen in de jeugdregelingen is dat  10% (bij de 2-oudergezinnen) tot 40% (bij de 1-oudergezinnen) het geval.

Laaggeletterdheid

Uit het landelijk PIAAC-onderzoek blijkt dat 12% van de Nederlanders tussen de 16 en 65, in absolute termen 1,3 miljoen mensen, laaggeletterd is.  Wanneer je ook laaggecijferden en 65+-ers meeneemt is de totale groep laaggeletterden en laaggecijferden 2,5 miljoen (Algemene Rekenkamer).

Laaggeletterdheid is niet hetzelfde als (semi-)analfabetisme, het niet kunnen lezen of slechts moeizaam kunnen lezen van losse letters of een paar woorden. Analfabetisme komt in Nederland, zeker onder de autochtone bevolking, maar heel beperkt voor, bij 1%  van de mensen.
Laaggeletterdheid houdt in dat men in meer of mindere mate moeite heeft met het begrijpen van geschreven informatie, als bijv. gebruiksaanwijzingen, aanvraagformulieren of brochures. Vooral mensen die geen opleiding hebben, of alleen de basisschool hebben afgemaakt, eerste generatie allochtonen en ouderen zijn relatief vaak laaggeletterd.

Figuur: Aandeel laaggeletterden per kenmerk, Nederland 2012. Bron: PIAAC, kernvaardigheden voor werk en leven.

In opdracht van de rijksoverheid zijn de PIAAC-gegevens gecombineerd met registratiedata van het CBS om zo op gemeentelijk niveau een inschatting van omvang en typering van de groep laaggeletterden te maken. Daaruit blijkt dat onder de Nijmeegse bevolking het aandeel laaggeletterden iets lager is dan het landelijk gemiddelde, omdat de Nijmeegse bevolking relatief gezien veel jonge en hoogopgeleide mensen bevat. Naar schatting is in Nijmegen ongeveer 10% van de 16 tot 65-jarigen, rond de 12.000 personen, laaggeletterd.


Figuur: Laaggeletterdheid in Nijmegen en Nederland, bron: geletterheidinzicht.nl, schatting op basis van PIAAC- en CBS-data

Vooral het aandeel "sterk laaggeletterd" is in Nijmegen wat lager dan in Nederland als geheel.
De mate van laaggeletterdheid loopt tussen de andere kennissteden sterk uiteen, van 7 of 8% in Eindhoven en Arnhem tot 13% in Tilburg en Maastricht en zelfs 24% in Enschede.

Figuur: Samenstelling groep laaggeletterden in Nijmegen en Nederland, bron: geletterheidinzicht.nl

Net als in Nederland als geheel vormen "migranten 30+ met partner en/of kind" de belangrijkste groep binnen de laaggeletterden (bijna 40%). Verder valt op dat in Nijmegen jongeren tot 30 zonder partner of kind relatief sterk aanwezig is onder de groep laaggeletterden.

Kansen op de arbeidsmarkt

Opleidingsniveau is een belangrijke indicator voor kansen op de arbeidsmarkt. Zoals in de figuur te zien is, is werkloosheid onder Nijmegenaren met een lage opleiding (d.w.z. zonder startkwalificatie) vier tot 5 keer zo hoog als bij mensen met een hoge opleiding.
Dat lageropgeleiden slechtere kansen op de arbeidsmarkt hebben is ook in heel Nederland zo. In Nijmegen, en ook in de andere kennissteden, is deze achterstandspositie echter sterker dan gemiddeld.

Figuur: Werkloosheidspercentage per opleidingsniveau, 2019/2020. Bron: CBS.

Ook uit  onderzoek van het CPB (2017) blijkt dat jongeren met een startkwalificatie het beter doen op de arbeidsmarkt: ze hebben anderhalf keer zo vaak een baan als jongeren zonder startkwalificatie, meer baan- en werkzekerheid. Ze zijn ook vaker economisch zelfstandig. Dit komt niet alleen omdat ze vaker werken maar ook omdat ze, wanneer ze werken, een beter inkomen hebben.

Deze pagina is gebouwd op 04/19/2021 22:14:42 met de export van 04/19/2021 21:59:41